In 1742 door stadsarchitect, – bouwmeester en Wiskonstenaar Jan de Munck ontworpen ZAALKERK op de hoek van de Zuidsingel en de Bree, met
frontdeur in de smalle zijde aan de Singel. Grote ingangspoort met jaartal in het bovenlicht. Hierboven een venster omgeven door snijwerk bekroond
door een zwaan.
Inwendig: Preekstoel en doophek uit 1742. Stichtingstafel 1742 tegen de oostmuur.
Memorietafel betreffende de stichting van de Lutherse Kerk te Veere 1800. Van oorsprong eenklaviers balustrade-orgel, in 1707 gemaakt
door J. Duyschot. Bij plaatsing van het orgel in de nieuwe Lutherse Kerk in 1742, werd het uitgebreid met een Rugwerk door J.H.H. Bätz en A. van Os.
De Duyschot-kast kreeg een onderkast en de claviatuur verhuisde van de achterzijde naar de voorkant van de hoofdkast.
Het kleine vierkante Lutherse kerkje aan de Suikerpot was begin 18e eeuw toch wel te klein geworden. Naar een ontwerp van de stadsarchitect werd
een nieuwe kerk gebouwd, getuige een gedenksteen in de kerk: “Deeze kerk is voltooid in den jaare 1742.
Onder het beleid van den Heere Jan de Munck Beroemd architect dezer stede Middelburg. Tot wiens Eere De Lutherse Gemeente dit Gedenkteken
Opricht. De kerk is in de jaren ’60 van de vorige eeuw gerestaureerd. Onlangs zijn de leien vervangen”.
Het is een niet te loochenen feit, dat in 1586 te Middelburg een goed functionerende Lutherse gemeente bestond. In dat jaar was daar namelijk reeds
een doopboek. Het is niet ondenkbaar dat reeds daarvóór al Lutheranen in de stad hebben gewoond. De niet ver van hier verwijderde koopliedenstad
Antwerpen herbergde namelijk reeds decennia eerder een belangrijk aantal volgelingen van de Duitse kerkhervormer binnen zijn muren. Mogelijk zijn
vandaar vonken overgeslagen naar de hoofdstad van Zeeland, waaruit in 1574 de Spaanse troepen zich moesten terugtrekken en met hen de
katholieke suprematie. De grote vonk sloeg echter over in 1585. Toen moest Antwerpen zich weer onderwerpen aan de heerschappij van de Spaanse
koning Philips II, die tevens de Heer van de Nederlandse gewesten was. Vele inwoners, die niet van zins waren zich weer te schikken onder het Roomse
gezag, trokken weg. Ze gingen meestal naar steden in de noordelijke Nederlanden, die vast besloten waren ‘de tyrannie te verdrijven, die hun het hart
doorwondde’.
De vluchtelingen, die in Middelburg arriveerden, hadden verwacht er een gastvrij onthaal te vinden en vrij hun godsdienst te kunnen uitoefenen. Dit viel
echter tegen. De Calvinisten hadden een grote invloed op de stadsmagistraat en zij wantrouwden ten zeerste de ‘Martinisten’, zoals de volgelingen van
Maarten Luther wel eens werden genoemd. Het werd hun dan ook niet toegestaan een eigen kerkgebouw in te richten en toen zij zich behielpen met
prediking in particuliere huizen, werd hun dit in 1589 ook verboden. Het bloed kroop evenwel ook hier waar het niet gaan kon; de gemeente groeide
tegen de verdrukking in.
In het begin van de jaren negentig had men een eigen predikant, al moest men die enigermate delen met gemeenten elders. Dankzij de Erasmiaanse
geest van de regenten in de Nederlandse steden, een geest van verdraagzaamheid jegens andersdenkenden, mocht ook de Lutherse gemeenschap in
Middelburg geleidelijk ervaren, dat ze meer en meer werd geaccepteerd. Daarom waagde zij het in 1617 toestemming te vragen de zolder van een
pakhuis aan de Suikerpoort als kerk in te richten. Hierop werd door het stadsbestuur positief gereageerd. In de loop van de zeventiende eeuw werd
dit onderkomen tot twee keer toe door brand beschadigd, namelijk in 1658 en in 1673. Na deze laatste brand werd het geheel verbouwd.
Toen zal ook de benedenverdieping bij de kerk zijn getrokken, zodat een ruimte ontstond, die “kleen, net en luchtig” was. Hierin werden in 1706 een
gewelf en twee galerijen aangebracht, terwijl in april van ditzelfde jaar met de Amsterdamse orgelbouwer Johannes Duyschot werd overeengekomen,
dat hij samen met zijn zoon Andries voor deze kerk een orgel zou vervaardigen. Ruim een jaar later werd het instrument geplaatst.
Het had vijftienhonderd gulden gekost. Het aantal leden van de gemeente nam gestaag toe. Voor een niet onbelangrijk deel is dit het gevolg geweest
van het feit, dat nogal wat kooplieden, neringdoenden en zeelieden uit noordelijke, vooral Duitse gebieden zich in deze welvarende stad kwamen
vestigen. Deze groei bracht met zich mee, dat de kerkruimte aan de Suikerpoort te klein werd. Dit bleef het geval, ook nadat in 1732 veertig leden uit
Vlissingen en honderd uit Middelburg zelf zich hadden afgescheiden en samen met de predikant Th. J. de Hartogh, die bij de kerkenraad in ongenade
was gevallen, in de eerst genoemde plaats een eigen gemeente stichtten. Om het ongemak van ruimtegebrek te boven te komen besloot het
bijeengeroepen ‘Extra Groot Consistorie’ 7 op 28 juli 1737 contact op te nemen met de stadsbouwmeester Jan de Munck om met hem een en ander
te bespreken over het neerzetten van een nieuw gebouw. Deze man is voortvarend te werk gegaan. Binnen zes weken had hij een “schetz van kosten
tot het bouwen van een kerk” klaar. Het geheel zou Hfl. 42.000,= gaan kosten, een bedrag, dat de gemeente zelf niet kon opbrengen. Men nam daarom
het initiatief tot het organiseren van zogenaamde ‘collecte-reizen’ in de Nederlandse gewesten en in Duitse landen. Deze brachten aardig wat op maar
lang niet voldoende. Niettemin werd besloten de plannen niet in de kast te doen verdwijnen en de nog benodigde Hfl. 30.000,= bijeen te brengen door
middel van een – overigens geenszins voordelig- systeem van lijfrenten. De stadsoverheid, die geen toestemming had gegeven in Middelburg zelf te
collecteren, liet zich nu niet onbetuigd. De Lutherse gemeente kreeg van haar “vrijdom voor altoos” van alle normale en bijzondere belastingen en
andere lasten, voorts “om niet het bouwterrein” en ook nog vijfhonderd gulden. Zo kon in 1740 begonnen worden met de bouw van de nieuwe kerk
aan de Zuidsingel en ook nog een pastorie en een weeshuis. De ontwerper van gebouw en interieur, Jan de Munck, hield toezicht op de
werkzaamheden, die in het voorjaar van 1742 werden afgerond. Op 20 mei kon deze bakstenen zaalkerk in barokstijl, een voorbeeld van 18de eeuwse
Lutherse kerkbouw, worden ingewijd. Ze werd in- en uitwendig versierd met eenvoudig stucwerk, vervaardigd door Antoni Trauil en Giovanni Antonio
Gioveni. Boven de ingangspartij aan de korte zijde prijkt een zwaan ( Schendelaar 1993, p.117, afb.70).
In het bovenlicht van de deur is het jaartal 1742 aangebracht. Het orgel werd uit de oude kerk overgebracht en, om het beter in te passen in de nieuwe,
grotere ruimte, enigszins omgebouwd en met twee pijpvelden verbreed. Bovendien werd een rugpositief toegevoegd.
Omdat evenwel de bouwactiviteiten de financiële draagkracht van de gemeente zwaar onder druk hadden gezet – hetgeen een blijvend probleem zou
blijken te zijn – kon pas in latere jaren dit nieuwe onderdeel van het instrument worden voltooid en dan nog meestal dankzij begunstigers. De bouw
van de nieuwe kerk viel in de tijd van de grootste bloei van de gemeente, vooral wat betreft het aantal leden.
Nog in 1797 waren in Middelburg 1.190 personen Luthers, zes procent van de totale bevolking. Daarna ging het bergafwaarts.
Toen in 1805 opnieuw moest worden opgegeven hoe groot het ledenbestand was, bleek de gemeente 671 zielen te tellen, negen jaar later nog
slechts 546. De teruggang zette zich gestaag voort in de loop van de negentiende en twintigste eeuw. Dit verschijnsel deed zich ook voor bij de
Lutheranen te Groede in Zeeuws Vlaanderen en bij die te Vlissingen. Om die reden namen de kerkenraden van deze gemeenten in 1989 het besluit om
per 1 januari van het jaar daarop te fuseren met de Middelburgse. In totaal telde in 1990 deze gemeente, waaraan reeds in 1816 die van Goes en van
Veere waren toegevoegd, 376 leden.
De kerk werd in de jaren 1960-1963 ( De Hooge) ( Fafié: 1964-1965) en in 1990 gerestaureerd.
Kerkgebouw
In 1617 werd aan de Lutheranen te Middelburg een pakhuis aan de Suikerpoort afgestaan, waarvan het
bovendeel tot kerk werd ingericht.
Het was een klein langwerpig gebouw met een spitse gevel.
Na een brand in 1673 werd dit gebouw wel verbeterd maar toch voldeed het niet aan de behoeften van
de groeiende gemeente.
Op 24 november 1737 werd dan ook besloten een nieuwe kerk aan de Zuidsingel te bouwen.
Op 20 mei 1742 werd de nieuwe kerk aan de zuidzijde van het Molenwater ( waar het terrein van het
voormalige pesthuis was) in gebruik genomen.
Nog geen maand na de opening bleek de kerk te klein te zijn en werd het goedgevonden om “1 of 2
bogten agter de kerk te laten maeken”.
Tot 3 maart 2013 was dit kerkgebouw in gebruik bij de Evangelisch-Lutherse Gemeente. Een poging van
Napoleon om de kerk tot hospitaal te bestemmen werd gelukkig verijdeld.
Rechts van de ingang is een gedenksteen ingemetseld ter ere van de architect van de kerk: Jan de Muynck.